De eerste Oranjekoning had een concurrent

Het lijkt vanzelfsprekend dat er in 1813 een Oranje op de troon kwam. Nederland was immers nauw verbonden met deze dynastie. Toch was er in 1813 nóg een kandidaat. Eén met beduidend meer ervaring. Zijn naam: Lodewijk Napoleon Bonaparte. 

Louis Bonaparte was de lievelingsbroer van Napoleon, die hem persoonlijk had opgevoed en gevormd. De verwachtingen van de Franse keizer waren dan ook hooggespannen toen hij hem in juni 1806 als Lodewijk Napoleon op de troon van het nieuw gecreëerde Koninkrijk Holland plaatste. Maar vanaf het begin stelde hij hem teleur. Louis weigerde Napoleons stroman te zijn. Hij zag hoe nadelig de Franse militaire, financiële en economische eisen voor Holland waren, en hij probeerde die te weerstaan of op zijn minst te verzachten. 

Lodewijk Napoleon verdedigt Hollands onafhankelijkheid tegenover Napoleon. Door Herman ten Kate, ca. 1863. Collectie Amsterdam Museum (publiek domein) 
 

Na vier jaar van ergernis en woede was voor Napoleon de maat vol. Begin juli 1810 voegde hij de Noordelijke Nederlanden bij Frankrijk. Voortaan kon de keizer rechtstreeks zijn wil opleggen aan de ‘Hollandse departementen’.

Fantaseren over koningschap
Meteen na zijn troonsafstand had Louis zijn koninkrijk in het diepste geheim verlaten. Pas na enkele weken werd bekend dat hij – onder de schuilnaam ‘graaf van Saint-Leu’ – zijn toevlucht had gezocht in Oostenrijk, waar hij buiten Napoleons bereik was. Hij vestigde zich uiteindelijk in Graz, alle aanmaningen van zijn broer om naar Frankrijk te komen naast zich neerleggend. In zijn ballingsoord was Holland nooit uit zijn gedachten. 

Godert baron van der Capellen, hier op een portret van Cornelis Kruseman, was minister onder Louis en hoorde ook na diens troonafstand tot zijn Nederlandse netwerk. In zijn ballingsoord Graz bleef hij dat onderhouden. Van der Capellen trok in 1811-1812 zelfs bij hem in. Ze spraken over vroeger en over een toekomstig koningschap van Louis. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
 

Hij correspondeerde met oude bekenden, onder wie ex-minister Willem Fredrik Röell en de Amsterdamse hoogleraar David Jacob van Lennep die had geprobeerd hem de Nederlandse taal bij te brengen, en hij ontving graag bezoekers uit zijn voormalige koninkrijk. Een andere oud-minister, Godert baron van der Capellen, trok in 1811-1812 zelfs een klein jaar bij hem in. Samen spraken zij over zijn vroegere koningschap en fantaseerden ze, zo blijkt uit Van der Capellens memoires, over een toekomstig koningschap.

‘Holland is voor altijd Frans’
De kans hierop deed zich eerder voor dan gedacht. Eind 1812 drongen in Graz berichten door dat Napoleons Grande Armée in de Russische veldtocht vrijwel geheel ten onder was gegaan. Louis aarzelde niet. Op nieuwjaarsdag 1813 schreef hij zijn in het nauw gebrachte broer een brief, waarin hij zijn diensten aanbood. Hij adviseerde hem het geannexeerde Holland onafhankelijk te maken en het aan zijn leiding toe te vertrouwen. Napoleon wilde hier echter niets van weten en gaf Louis ondubbelzinnig te kennen: ‘Holland is voor altijd Frans. Het is de uitloop van ons grondgebied, de monding van onze rivieren. Het kan alleen samen met Frankrijk gelukkig zijn, en de Hollanders weten dat zelf maar al te goed.’

‘Roi de Hollande’
Na deze bruuske afwijzing trok Louis zich weer terug in zijn isolement. Maar toen in juli, tijdens een wapenstilstand, vredesbesprekingen begonnen tussen Frankrijk en de geallieerden, waagde hij opnieuw een kans. Via het neutrale Oostenrijk, dat als bemiddelaar optrad, verzocht hij de onderhandelaars zijn voormalige onderdanen hun onafhankelijkheid terug te geven. Louis, die zich nadrukkelijk presenteerde als ‘Roi de Hollande’, koesterde zeker hoop daar vervolgens zelf op de troon te worden geplaatst, maar achtte het ongepast die hoop bij deze gelegenheid ook openlijk uit te spreken. 

Zijn uitgangspunt was steeds dat hij alles voor Holland zou doen, maar niets tegen Frankrijk. Hij wilde niet oneervol handelen: ‘Liever sterf ik duizend doden dan iets te doen dat indruist tegen mijn plicht en geweten.’ Dit was ook de reden dat hij, na het stranden van de onderhandelingen en Oostenrijks toetreding tot het geallieerde kamp, besloot Graz te verlaten. Hij meende niet in een land te kunnen blijven dat in oorlog was met zijn vaderland.

‘Liever Oranjes dan mijn broer’
Begin augustus vertrok Louis naar Zwitserland. Nu hij zag dat zijn broer zich in een nog neteliger positie bevond dan zeven maanden tevoren, met alle Europese grootmachten tegenover zich, bood hij hem andermaal zijn hulp aan. Zijn telkens herhaalde voorstel om Holland onafhankelijk te maken en aan hem toe te vertrouwen deed Napoleon uiteindelijk in woede ontsteken. ‘Als hij volhardt zich koning van Holland te wanen, laat ik hem arresteren en als een rebel opsluiten,’ schreef de keizer aan een naaste medewerker. En Louis zelf kreeg op krenkende wijze te horen: ‘Liever nog zie ik Holland terugkeren onder de heerschappij van de Oranjes dan onder die van mijn broer!’

Verlies Napoleon biedt nieuwe mogelijkheden 
Na in oktober door de geallieerden bij Leipzig te zijn verslagen moest Napoleon zich terugtrekken uit Duitsland. Vervolgens was het onvermijdelijk dat hij op korte termijn ook de Noordelijke Nederlanden zou moeten opgeven. Dit bood Louis een nieuwe mogelijkheid: nu hij niet langer afhankelijk was van zijn broer om zijn doel te bereiken, kon hij zich rechtstreeks tot zijn voormalige onderdanen wenden. Een belemmering was wel dat hij in het verre Zwitserland geen actuele informatie had over de zich snel wijzigende militaire en politieke situatie in Holland. Hij moest dus grotendeels op de tast handelen.

Ook Willem Frederik kwam in actie
Zo wist Louis niet dat de Oranjeprins Willem Frederik, oudste zoon van de in 1795 verdreven laatste stadhouder, eveneens had begrepen dat Napoleons heerschappij ten einde liep en al in april vanuit zijn Pruisische ballingsoord naar Londen was gereisd; hij had met de Britse regering overeenstemming bereikt over het herstel van zijn Huis in Holland. Ook besefte Louis onvoldoende hoeveel steun de Oranjes hier na bijna twintig jaar afwezigheid nog onder de elite genoten, zelfs onder degenen met wie hij als koning had samengewerkt. Tot hen behoorde ook zijn vriend baron van der Capellen, op wie de ex-monarch begin november een vergeefs beroep deed zijn zaak te bepleiten.

De aankomst van Willem Frederik, prins van Oranje, in Den Haag, 1813. Door Philippus Velijn, ca. 1823 – 1829. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
 

Brieven 
Onwetend van de anti-Franse opstand die inmiddels in Amsterdam en Den Haag was uitgebroken, stuurde Louis in de tweede helft van november brieven aan zeven oudgedienden van zijn bewind, onder wie Röell en Van Lennep. Hierin liet hij omzichtig weten Holland ‘meer dan ooit te zijn toegedaan’ en het land graag te willen ‘toebehoren’, maar dan wel ‘op legitieme wijze’. Graag hoorde hij ‘zo snel mogelijk’ hoe zijn kansen ervoor stonden. Toen een antwoord uitbleef – deze brieven zouden pas na weken aankomen – probeerde Louis het langs een andere weg. 

Van de geslaagde opstand in Holland was hij inmiddels op de hoogte, maar hoe de verhoudingen er precies lagen, wist hij niet. Daarom richtte hij zich begin december tot het stadsbestuur van de hoofdstad Amsterdam, dat hij op dat moment als ‘de natuurlijke vertegenwoordiger’ van het land beschouwde. Opnieuw bood hij zichzelf daarbij in bescheiden en bedekte bewoordingen als toekomstig vorst aan. De keuze lag echter bij het volk: mocht het de voorkeur geven aan een Oranje, dan zou hij zich daarbij neerleggen.

Te laat
Op dat moment was het pleit inderdaad al beslecht in het voordeel van de Prins van Oranje, zo kreeg Louis beleefd te horen. Aan Willem Frederik werd de soevereiniteit toevertrouwd, niet zozeer omdat het volk hem wilde, maar omdat een deel van de elite onder de doortastende leiding van Gijsbert Karel van Hogendorp hem naar voren schoof. 

“Een Nederlandsch Bestuur aan Nederland hergeven”. De aanvaarding van het Hoog Bewind door het Driemanschap in naam van de prins van Oranje, 21 november 1813. We zien A.F. van der Duyn, G.K. van Hogendorp en L. van Limburg Stirum bij een samenkomst bij Van Hogendorp waarbij een eed op een Oranjevlag wordt afgelegd. Hierbij ook aanwezig: Kemper, Fannius Scholten en F.D. Changuion. Louis Bonaparte, verstoken van nieuws, was in november nog aan het lobbyen voor zijn terugkeer toen al voor de prins van Oranje was gekozen. Door David van der Kellen, ca. 1863. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
 

De ex-koning had zodoende het nakijken, want hoewel velen in Nederland gunstig oordeelden over zijn persoon en bewind, waren de meesten hem in 1813 evengoed vergeten. Hij had hier vrienden en sympathisanten, maar, in tegenstelling tot de Oranjes, geen omvangrijk netwerk van partijgangers en propagandisten. 

Bovendien presenteerde hij zijn kandidatuur te laat, te beperkt en te terughoudend. Maar zelfs wanneer deze tekortkomingen niet hadden bestaan, dan nog vormde Louis slechts in theorie een alternatief voor de troon. Na het vertrek van de Fransen kwam Nederland in de invloedssfeer van Groot-Brittannië, en deze mogendheid zou nimmer de heerschappij van een Fransman, een broer van Napoleon bovendien, aan de Noordzeekust dulden.

Denkend aan Holland
Door de keuze voor Oranje achtte de ex-koning zich van zijn verplichtingen jegens Holland ontslagen. Hij zag geen reden nog langer buiten Frankrijk te blijven en vestigde zich eind december op Saint-Leu, zijn buitenplaats bij Parijs. Het verblijf hier was slechts van korte duur. Nadat de geallieerden Parijs hadden ingenomen en Napoleon troonsafstand had gedaan, zag Louis zich in het voorjaar van 1814 gedwongen opnieuw in ballingschap te gaan. 

Portret van Louis Napoleon als koning van Holland (1809). Door Charles Howard Hodges, ca. 1809. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
 

Evenals vele andere leden van de familie Bonaparte vond hij asiel bij de paus, die hem toestond in Rome te wonen. Ook hier bleef zijn voormalige koninkrijk Louis bezighouden. Zo publiceerde hij een roman Marie ou les Hollandaises, alsmede een driedelige geschiedenis – of beter: verantwoording – van zijn bewind. De enkele Nederlander die hem in Italië kwam opzoeken, bestookte hij met vragen over de toestand van het land en zijn inwoners.

‘Holland hoeft zich voor zijn eerste koning niet te schamen’
Louis overleed in 1846 op 67-jarige leeftijd in Livorno. In zijn testament had hij laten vastleggen dat al zijn Hollandse bezittingen ten goede moesten komen aan hulpbehoevenden in Amsterdam. Tevens uitte hij daarin de wens dat zijn stoffelijk overschot zou worden bijgezet in het kerkje van zijn geliefde Saint-Leu. Bij deze plechtigheid, die een jaar later plaatsvond, waren ook verscheidene Nederlanders aanwezig. Onder hen bevond zich professor Van Lennep, die zich met volgende woorden tot de overledene richtte: ‘Sire, u hebt de eer van uw rijk en die van uzelf steeds hooggehouden. Holland hoeft zich voor zijn eerste koning niet te schamen.’

Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine, jaargang 48 (2013), nummer 8. 

Verder lezen
•    J.G. Kikkert, Lodewijk Napoleon. Koning van Holland, Aspekt, 2006
•    Lodewijk Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland, deel 3, blz. 280-296 en 321-338, J.C. van Kesteren, 1820. Beschikbaar via Google books, zoekterm Bonaparte Kesteren 
 

Delen: