Column | Van de redactie

Geschiedenis Magazine redacteur Erika Kuijpers was voor haar onderzoek naar vroegmoderne kronieken in Brugge. Op de fiets denderde ze over de kinderkopjes door de ogenschijnlijk zo middeleeuwse stad. Na een paar dagen in het openluchtmuseum snakte ze naar het lelijke beton van de Vlaamse voorsteden. Tegelijkertijd raakte ze gefascineerd door de Brugse worsteling met het middeleeuwse erfgoed én wil ze een lans breken voor de 19de-eeuwse nep-gotiek.

Veel toeristen doen een ‘dagje Brugge’. Ze arriveren ’s ochtends per touringcar, spenderen de dag al wandelend over de Markt, het Begijnhof en langs het Minnewater, drinken bier en eten wafels, en vertrekken ’s avonds weer bijtijds naar hun volgende bestemming. De aantrekkingskracht van Brugge zit hem in de mate waarin de middeleeuwen er schijnbaar bewaard zijn gebleven in het stadsplan en de gebouwen. Maar als je wat langer blijft kun je niet alleen meer van dat moois gaan zien, maar ook een stad leren kennen die al bijna twee eeuwen worstelt met de zegeningen en de beklemming van dat erfgoed.

Brugge groeide in de 13de en 14de eeuw uit tot een van de grootse en rijkste steden van Noord-West Europa. De omvang van de stad binnen de middeleeuwse omwalling maakt ook nu nog indruk. Al in het midden van de 13de eeuw woonden er 40 tot 45.000 mensen binnen poorten. Er verrezen kerken, kloosters en paleizen, een imposant stadhuis met klokkentoren, markten en handelshuizen van verschillende ‘naties’. Al van verre kon de reiziger de stad herkennen aan haar talloze hoge torens.

Kaart van Brugge uit 1562 door Marcus Gerards (publiek domein via Wikimedia Commons).

 

Dat er nog zoveel middeleeuwse gebouwen zijn bewaard, heeft Brugge in de eerste plaats te danken aan de economische neergang vanaf de 16de eeuw. De  koopman Zeger van Male schreef in 1590-91 een ellenlange lamentatie op rijm over de teloorgang van zijn stad die hij vooral weet aan de komst van de Calvinisten en de stinkende zonden van zijn stadgenoten. Zelfs toen in de 17de en 18de eeuw de kantindustrie tot bloei kwam, werd er niet zoveel geld verdiend dat de stad grondig op de schop kon worden genomen. Ten tijde van de Belgische onafhankelijkheid in 1830 verkeerde Brugge in een diepe economische crisis. Terwijl andere steden in België industrialiseerden, bleef het in Brugge bij een paar textielfabrieken en brouwerijen buiten de wallen. Midden 19de eeuw was de armoede en de verslopping larmoyant.

Van bouwkundige ingrepen in het middeleeuwse centrum kwam het pas tijdens het liberale stadsbestuur tussen 1850 en 1875. Stadsarchitect J.B. Rudd gooide een heel blok plat om er een moderne stadsschouwburg te kunnen bouwen. Maar toen na 1875 de katholieken weer aan de macht kwamen, kozen die er juist voor om het middeleeuwse Brugge te herstellen. De romantische belangstelling van Engelse toeristen en kunsthistorici voor de pittoreske middeleeuwen maakte het opkomend toerisme tot een bron van inkomsten. Vanaf 1877 gaf de stad daarom een subsidie voor "Kunstige Herstellingen", de restauratie van middeleeuwse panden in neogotische stijl. Kampioen van de neogotiek in Brugge was de stadsarchitect Louis Delacenserie, die menig pand middeleeuwser maakte dan het ooit was geweest (zie het ontwerp hieronder).

Uittreksel uit de bouwvergunning (1898) voor het huis aan de Spiegelrei 17-18, Brugge. Links staat de oorspronkelijke toestand van het huis; rechts staat het ontwerp van Delacenserie. Afbeeldingen afkomstig van het Gruuthusemuseum (publiek domein via Wikimedia Commons).

 

Het resultaat is een stad waar je jezelf kunt oefenen in het onderscheiden van ‘echte’ en neogotiek. Nep-gotiek, zijn sommige mensen geneigd te denken. Net zo nep als het kantwerk (made in Taiwan) dat tegenwoordig in de toeristenwinkeltjes wordt verkocht. Velen vinden heel Brugge een nepstad, een openluchtmuseum dat uitsterft na sluitingstijd. Het is opmerkelijk hoe vaak de 19de-eeuwse neogotiek wordt geassocieerd met kleinburgerlijk conservatisme en een gebrek aan verbeelding.

Maar misschien doen we deze stroming daarmee geen recht. De neogotiek was ook in Nederland, Frankrijk en Duitsland populair en paste binnen het nationalisme en het verlangen naar een middeleeuwse bloeitijd van met name katholieken. Bovendien kon er binnen de stijl ook worden vernieuwd zoals het werk van Cuypers laat zien (bv. het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam) en ook het werk van Delacenserie zelf: het imposante centraal station van Antwerpen.

Toch is het waar dat je na een paar dagen Brugge gaat verlangen naar iets anders dan baksteentjes en kasseien. Een gewone stad met gewone mensen. Naar wat beton en getoeter, naar de rommeligheid van een normaal stadsbeeld en de mengelmoes van mensen die daarbij hoort. De Bruggelingen wonen tegenwoordig merendeels buiten de muren, wijken waar het dorps aandoet, en in de typisch Vlaamse suburbia van lintbebouwing en wansmakelijke huizen, ontsproten uit particuliere fantasieën (die dan weer zijn gefnuikt door een te klein budget of andere banale beperkingen). Geen groter contrast is denkbaar met de verplichte schoonheid daar binnen de muren.

Delen:

Middeleeuwen 1500-1800 1800-2000 Europa