Besmettingen en quarantaine-maatregelen. De horeca zucht niet voor het eerst onder een epidemie

Gesloten kroegen, werkloos restaurantpersoneel en stille terrassen: de beelden liggen ons nog vers in het geheugen. Maar corona is niet de eerste besmettelijke ziekte die het uitgaansleven lamlegde. Maarten Hell neemt ons mee naar de 17de eeuw, toen pestuitbraken en overheidsingrijpen ook leidden tot lege gelagkamers.

De Zwarte Dood
In de drukbezochte havenstad Amsterdam woedde de Zwarte Dood tot ver in de 17de eeuw, met als dieptepunt de pestepidemie van 1663-1664 waarin ruim tien procent van de inwoners het leven liet. De sociaaleconomische gevolgen waren bij elke uitbraak groot. Onder de getroffen groepen waren de herbergen. Hun inkomsten liepen om te beginnen terug omdat ze minder klandizie kregen. Massatoerisme bestond nog niet, maar steeds meer ambachtslieden, kooplieden, zeevarenden, militairen, diplomaten en andere beroepsmatige reizigers wisten de Amstelstad te vinden. Maar als de pest heerste, kwamen die niet. In 1618, een jaar na een pestuitbraak, klaagden enkele herbergiers uit de omgeving van de pas gebouwde koophandelsbeurs aan het Rokin dan ook bij het stadsbestuur over dalende omzetten. Een deel van hun vaste klanten was aan de pest overleden, terwijl gasten van elders de stad meden vanwege ‘de haestige ende contagieuse siecte ende geruchten’ daarover.
 

Adriaen Brouwer, Vechtende kaartspelers bij een herberg (ca. 1629). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-65 / CC0)
Dit zijn de beelden die we van de herbergen kennen: lekker druk en hier en daar een robbertje vechten. Adriaen Brouwer, Vechtende kaartspelers bij een herberg (ca. 1629). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-65 / CC0)

 

Het klaagschrift was opgesteld op verzoek van de pachter van de bieraccijnzen, iemand die namens de overheid de belastingen inde. Pachters liepen grote financiële risico’s als zij de bieraccijnzen niet konden innen bij de tappers, maar door de tegenvallende inkomsten hadden die onvoldoende geld in kas. Zoiets gebeurde ook wel eens in een strenge winter, als de bierimport gestremd raakte vanwege de vorst en er vanwege de moeilijk begaanbare wegen en vaarten ook minder vreemdelingen in de stad verbleven.

Quarantainemaatregelen
Herbergen leden hiernaast schade door de reactie van de overheid op pestuitbraken. Zo probeerden stadsbestuurders met in- en uitvoerverboden en quarantainemaatregelen verdere verspreiding te voorkomen. Toen Londen en omgeving door de pest waren getroffen in 1563, verbood Amsterdam bijvoorbeeld het tappen van Engels bier en mochten reizigers uit de besmette plaatsen niet in de stad overnachten. Bij de pestuitbraak van 1655 verbood het Amsterdamse stadsbestuur het schenken van drank (‘leedbier’) voor of na begrafenissen. Met het weren van deze vaak liederlijke ‘lijkmalen’ viel echter een belangrijke inkomstenbron voor het herbergwezen weg.
 

Salomon van Ruysdael, Dorpsherberg met reiswagen (1655). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-713 / CC0)
Salomon van Ruysdael, Dorpsherberg met reiswagen (1655). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-713 / CC0)

 

Gods zegen afsmeken
De overheid liet soms het gehele het openbare leven tijdens een pestepidemie stilleggen voor een van de ‘vast- en bededagen’ die ook werden afgeroepen kort na andere rampzalige gebeurtenissen zoals extreme weersomstandigheden of tegenvallende krijgsverrichtingen. De bevolking moest dan Gods zegen of ontferming afsmeken. De verplichte sluitingsdagen betekenden omzetverlies voor alle kooplieden en middenstanders. Gemiddeld gebeurde het tweemaal per jaar, maar in 1625 - toen de pest woedde, het wassende water dreigde én het Spaanse leger voor Breda lag - waren er wekelijkse bededagen. Amsterdamse herbergiers zaten met de handen in het haar, omdat ze niemand in hun gelagkamers mochten ontvangen. Door het zware winterseizoen en het hoge aantal bededagen hadden ze ‘sobere verdiensten’, zo lieten ze door de notaris vastleggen.

Omdat de overheid mede dankzij de drankaccijnzen haar begroting rond kreeg, was enige coulance mogelijk: in 1628 lieten de Staten van Holland de geplande maandelijkse bededagen maar achterwege, ‘om de verslagentheyt onder de gemeente ende inwoonderen niet grooter te maken’.

Het ‘Rampjaar’
De grootste crisis in het Amsterdamse herbergwezen werd overigens niet veroorzaakt door verplichte sluitingsdagen, extreem weer of de pest. In het laatste kwart van de 17de eeuw verkeerde de Hollandse economie in een onzekere fase, deels veroorzaakt door een spectaculaire koersval op de aandelenmarkt en handelsbelemmeringen door tariefheffingen van Frankrijk en Engeland. Buitenlandse invallen in het ‘Rampjaar’ 1672 versterkten het gevoel dat het voorbij was met de voorspoed, waarvan vooral Amsterdam zo had geprofiteerd. Het aantal faillissementen in die stad bereikte recordhoogtes.
 

David Teniers, Oude man met kan in een kroeg (ca. 1645). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-400 / CC0)
David Teniers, Oude man met kan in een kroeg (ca. 1645). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-400 / CC0)

 

Met name de middenstand en het kleinbedrijf, zoals de tappers en herbergiers, werden hard geraakt. Hun inkomsten kelderden, terwijl de huren en accijnzen op hetzelfde hoge niveau bleven. De waard van herberg de Witte Molen (Singel) bijvoorbeeld ging bankroet. Hij had gerekend op achttien dinergasten per dag, maar er kwamen er niet meer dan zes ‘spijsen’. Tientallen andere tappers en herbergiers meldden zich net als hij bij de Desolate Boedelkamer, de stedelijke instelling die faillissementen afhandelde. In 1700 maakten zij tien procent uit van het totaalaantal Amsterdamse gefailleerden. In hun neergang sleepten ze andere bedrijven mee: leveranciers zoals brouwers, tabakskopers, boterboeren, bakkers en slagers kregen niet betaald en gingen op hun beurt failliet.

Eetpiraten
Omdat gefailleerden de oorzaken van hun economische problemen moesten opgeven, levert het archief van de Desolate Boedelkamer een inkijkje in deze middenstandscrisis. Ze noemden bijvoorbeeld behalve de te verwachten zakelijke tegenslagen ook ziekte en ongelukken, brand, inbraak, verduistering door personeelsleden, hoge huurlasten en verbruiksbelastingen én klanten die verdwenen zonder te betalen, ‘eetpiraten’ zouden we nu zeggen. Een van de gefailleerden was uitbater van de Bremer Hopman, een herberg in de Warmoesstraat. De zaken liepen beroerd, terwijl hij hoge ziekte- en kraamkosten had voor zijn gezin. De stelselmatige daling van het bezoekersaantal hield gelijke tred met zijn steeds geringere aanschaf van Bremer bier. Tot overmaat van ramp hadden inbrekers goederen gestolen.
 

Abraham Diepraam, De gelagkamer (1665). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-1574 / CC0)
Abraham Diepraam, De gelagkamer (1665). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-1574 / CC0)

 

Sommige herbergiers leden specifiek onder de terugloop van het buitenlandse bezoek in deze crisisjaren. Zo richtte de Plaats Royaal in de Kalverstraat zich specifiek op Engelse en Franse gasten. In 1679 was de (Franse) uitbater op de fles gegaan en elf jaar later raakte ook zijn weduwe in betalingsmoeilijkheden. Ze was veel geld kwijt aan dokters, apothekers en chirurgijns en de hoge huishuur. Daarnaast waren gasten naar het buitenland vertrokken zonder de rekeningen te betalen, onder wie een groep Franse militairen – naar dat geld kon ze fluiten. Ook haar opvolger in de Plaats Royaal kon het zakelijk niet bolwerken, mede vanwege met de noorderzon verdwenen wanbetalers. Hij betaalde zijn huurschuld met de opbrengst van zijn inboedel en behield toen slechts twee hemden: een voor hem, een voor zijn vrouw.

Nieuw elan
Begin 18de eeuw krabbelde het Amsterdamse herbergwezen weer op. Exemplarisch voor het nieuwe elan was in 1723 de enorme interesse toen de Keizerskroon in de verhuur kwam, een veilingherberg in de Kalverstraat. Bijna alle herbergiers van naam waren bereid meer te betalen dan de bestaande huishuur, die al hoog was. Veilingen en bijeenkomsten van genootschappen trokken een groot publiek, wat voldoende geld in het laatje bracht. In ieder geval tot een volgende crisis roet in het eten zou gooien.


Dit artikel verscheen eerder als ‘“Sobere verdiensten” in het herbergwezen’ in Geschiedenis Magazine 2020-4.

 

Delen: