De Eerste Anglo-Afghaanse Oorlog (1839-1842): een mislukte invasie

‘You’ve got a great game, a noble game, before you’. Dat schreef de Britse diplomaat Arthur Conolly ten tijde van de Eerste Brits-Afghaanse Oorlog (1838-1842) aan een collega. ‘The Great Game’: het zou een gevleugeld begrip worden, omgeven door romantiek en heroïek. Maar in feite ging het om een ordinaire machtsstrijd die de Britten en Russen in Centraal-Azië uitvochten. De Eerste Brits-Afghaanse Oorlog vormde daarvan slechts één akte, die desastreus zou aflopen voor de Britten. Hoe dat zo kwam, lees je hier. Benieuwd naar het hele verhaal van de Great Game? Daarover schrijft Ivo van de Wijdeven in het juni-nummer van Geschiedenis Magazine.  

‘Een oorlog begonnen zonder verstandig doel, uitgevoerd met een vreemde mengeling van onbezonnenheid en terughoudendheid, en beëindigd na veel lijden en rampspoed. Dat alles zonder veel eer. Noch voor de regering die aanstuurde op de oorlog, noch voor het grote aantal militairen dat de oorlog voerde. Deze oorlog heeft in politiek en militair opzicht niets opgeleverd. Ons uiteindelijk vertrek uit het land had veel weg van de aftocht van een verslagen leger.’ Dit schreef dominee George Gleig in 1843. Hij was een van de weinige overlevenden van het eerste westerse militaire avontuur in Afghanistan, de Eerste Anglo-Afghaanse Oorlog. 

Deze oorlog was het dieptepunt van wat de Britten ‘The Great Game’ noemden, het grote spel van diplomatieke intriges en spionage dat zij gedurende de 19de eeuw speelden met de Russen. De voorgeschiedenis begon in de Napoleontische oorlogen. Voordat hij in 1815 definitief werd verslagen, dreigde Napoleon via Perzië en Afghanistan op te trekken naar India, het juweel in de kroon van het Britse rijk. De beleidsmakers in Londen en Calcutta waren bang dat Napoleon de Russische tsaar op ideeën had gebracht en keken met argusogen toe hoe de Russische invloed op de Kaukasus en in Centraal-Azië in de loop der jaren steeds groter werd.

Het gebied tussen Rusland en India was in eerste instantie nog een witte vlek op de kaart. Namen als Xiva, Buchara en Herat spraken sterk tot de verbeelding. De Britten en de Russen stuurden militair-wetenschappelijke expedities en diplomatieke missies op pad om de Centraal-Aziatische koninkrijken en kanaten in kaart te brengen en bondgenootschappen te sluiten. De Britten hoopten op sterke bondgenoten om de noordgrens van India veilig te stellen en de Russen dachten handel te kunnen drijven met de rijke vorstendommen aan hun zuidgrens. Algauw kwamen deze belangen in botsing en probeerde men elkaar de loef af te steken.

 

Britse en Afghaanse troepen leveren strijd in een smalle pas (1839) door James Atkinson, publiek domein, via Wikimedia Commons

 

Regime change
In 1838 onderhandelde de gevierde Britse ontdekkingsreiziger Alexander Burnes in Kabul met emir Dost Mohammed over een bondgenootschap tussen de Britten en de Afghanen. Dost Mohammed was de leider van de machtige Barakzai-familie. Hij had diverse stammen onder zich verenigd en in 1809 Shah Shuja van de rivaliserende Sadozai-dynastie van de Afghaanse troon verdreven. De onderhandelingen zaten muurvast omdat Dost Mohammed Britse steun wilde om Peshawar terug te veroveren op de Sikhs. Aan die wens kon Burnes onmogelijk voldoen, want de Sikhs waren belangrijke bondgenoten van de Britten. De Russische gezant Vitkevitsj, die tegelijkertijd in Kabul bivakkeerde, had geen moeite om Russische steun in de strijd tegen de Sikhs te beloven. Dost Mohammed, die eigenlijk de voorkeur gaf aan een bondgenootschap met de Britten, ging overstag. Hoewel hij Dost Mohammed zeer bewonderde, moest Burnes onverrichter zake naar India terugkeren.

Hier werd het nieuws over het Russisch-Afghaanse bondgenootschap met ontzetting ontvangen. Toen de Russen er ook nog in slaagden de sjah van Perzië te overtuigen van de noodzaak om Herat, een belangrijk tussenstation op weg van Rusland naar India, te belegeren, was de maat vol: gouverneur-generaal George Auckland besloot dat de tijd rijp was voor een militaire invasie van Afghanistan. Doel was het vervangen van Dost Mohammed door een meer Brits-gezinde koning, regime change avant la lettre. Auckland en zijn belangrijkste adviseur William Macnaghten, die door tijdgenoten beiden als droge botte kantoorklerken werden gezien, zagen de in ballingschap in India levende Shah Shuja als de ideale kandidaat, ondanks waarschuwingen van Burnes en andere experts dat hij helemaal niet populair was onder de Afghanen.

Shah Shuja kwam in naam aan het hoofd te staan van het Britse ‘Army of the Indus’, dat in april 1839 Afghanistan in trok. Dit leger stond na een barre tocht vol ontberingen over moeilijk begaanbare bergpassen al snel in Kabul. Kandahar was zonder slag of stoot gevallen, de onneembaar geachte vesting Ghazni was met een list veroverd en diverse vijandelijke stammen waren omgekocht met beloftes van grote rijkdommen in het verschiet. Na een verbeten jacht door een speciaal Brits zoekteam in het Hindu Kush-gebergte had Dost Mohammed zich overgegeven. Het was nu zijn beurt om in ballingschap te gaan in India. Op 7 augustus 1839 keerde Shah Shuja terug op de troon in de Bala Hisar, de citadel van Kabul.

Wat te zoeken?
De hele operatie was al overbodig geworden voordat ze begonnen was. De tsaar had na diplomatieke druk vanuit Londen besloten om het door Vitkevitsj onderhandelde bondgenootschap niet te sluiten en de Perzen hadden zich teruggetrokken nadat de Britse marine enkele Perzische havensteden onder vuur had genomen. De grote vraag was wat de Britten nu nog in Afghanistan te zoeken hadden. Zoals een van de omgekochte krijgsheren tegen Burnes gezegd zou hebben: ‘Jullie zijn met een leger het land binnengevallen, maar hebben jullie ook al nagedacht over het vertrek?’

Macnaghten, die van Auckland de politieke leiding over de expeditie had gekregen, was niet van zins om snel te vertrekken. Shah Shuja moest eerst stevig op de troon zitten. Hij kreeg van de Britten grote sommen geld toegezegd om een leger op te leiden en Afghanistan te moderniseren. De Britten zouden blijven tot het land stabiel was en zij bouwden een grote militaire basis in het laagland naast Kabul. Auckland schreef aan Londen: ‘We moeten bereid zijn Shah Shuja een tijdlang te steunen waar we hem neergezet hebben.’ Tevreden met de resultaten tot dan toe richtte Auckland zich op een ander strijdtoneel: de Eerste Opiumoorlog met China. Dit betekende dat er veel minder geld beschikbaar kwam voor Afghanistan. Zo moest de nieuwe militaire basis zo goedkoop mogelijk gebouwd worden. Het resultaat was een slecht verdedigbaar veredeld tentenkamp. 

Afghanistan bleek echter nog verre van stabiel. Eenzame Britse boodschappers werden vermoord, bevoorradingskonvooien vanuit India werden overvallen en rond buitenposten als Charikar moest het leger alle zeilen bijzetten om de rust te bewaren. 

Voor de Afghaanse stamhoofden werd ondertussen algauw duidelijk dat het niet Shah Shuja maar Macnaghten was die de touwtjes in handen had. Die leek er alles aan te doen om de Afghanen tegen de haren in te strijken. ‘Het verschil in godsdienst is natuurlijk de voornaamste oorzaak van antipathie die de bevolking tegen ons koestert. Afghanistan is een land van bekrompen fanatici’, schreef hij weinig begripvol aan Auckland, ‘Dat vereist zeer behendig opereren. Aan de ene kant moeten we oppassen dat we de vooroordelen die leven niet bevestigen en aan de andere kant moeten we het land niet achterlaten in de achterlijke staat waarin we het aantroffen’. Zelf was Macnaghten minder voorzichtig: hij verbood islamitische rechtspraak en door vast te houden aan de vorming van een modern leger bracht hij het eeuwenoude patronagestelsel, de eigenlijke machtsbasis voor Shah Shuja, aan het wankelen. Toen Macnaghten eind 1841 vanwege een lege oorlogskas besloot de betalingen aan de stamhoofden stop te zetten, was er voor hen geen reden meer de gehate Britten te steunen.

 

Shah Shuja, de door de Britten gesteunde nieuwe machthebber van Afghanistan. Shah Shuja staat hier geportretteerd te midden van vooral vrouwelijke Afghanen, die de Britten het hoofd op hol brachten. Victoria & Albert Museum, Londen.

 

Helletocht
Volgens Afghaanse bronnen stamde de haat jegens de Britten vooral uit het onbeschofte en eerloze optreden van de Britse militairen, in het bijzonder hun drankgebruik en hun losbandige omgang met Afghaanse vrouwen. Het was uitgerekend Burnes die de lont in het kruitvat stak, door in zijn huis in Kabul onderdak te bieden aan een gevluchte slavin. Op 2 november 1841 werd hij vermoord door een woedende menigte, aangevoerd door ontevreden stamhoofden en geestelijken. Juist nu trad Macnaghten niet op. Ondanks herhaald aandringen van Shah Shuja, die zich in de Bala Hisar had verschanst, bleven de 5000 Britse militairen op hun basis, terwijl de opstand onder aanvoering van Dost Mohammeds zoon Akbar Khan, die opriep tot een jihad tegen de ongelovigen, steeds verder aanzwol. Al snel was de basis omsingeld en raakten de voorraden uitgeput. De buitenpost Charikar werd onder de voet gelopen. 

Macnaghten probeerde nog met list en bedrog de stamhoofden uit elkaar te spelen, maar zijn dubbelspel werd doorzien. Op 23 december werd hij door Akbar Khan in de val gelokt en onthoofd. Het hoofd van Macnaghten werd tentoongesteld in de Grote Bazaar van Kabul. Voor het hongerige leger in de onverdedigbare Britse basis zat er niets anders op dan te vertrekken. Op 6 januari 1842 begon een karavaan van ongeveer 4500 militairen en 14 000 volgers in de barre winterkou aan de terugtocht naar India. Het werd een helletocht door nauwe bergpassen: wie niet aan honger, dorst en kou bezweek, werd door Afghanen vermoord. Een week later bereikte dokter Brydon het Britse garnizoen in Jalalabad. Het leek erop dat hij de enige overlevende was van de smadelijke terugtocht uit Kabul, maar uiteindelijk keerden zo’n 2000 militairen en volgers terug in India.

Deze grootste nederlaag in de Britse koloniale geschiedenis was nog niet het einde van de Eerste Anglo-Afghaanse Oorlog. Na de val van Kabul belegerde Akbar Khan Jalalabad. Auckland moest wegens wanbeleid het veld ruimen en zijn opvolger Edward Law Ellenborough was vastberaden de nederlaag te wreken. Op 5 april 1842 trok het nieuwe ‘Army of Retribution’ op naar Jalalabad. Nadat het leger van Akbar Khan verslagen was, marcheerden de Britten naar Kabul over een route die bezaaid was met kaalgeplukte lijken uit de afgelopen winter. Als vergelding werden alle dorpen langs de route met de grond gelijkgemaakt; de bewoners werden verkracht of vermoord. Eenmaal in Kabul aangekomen werd ook deze stad grondig geplunderd. De eeuwenoude Grote Bazaar werd opgeblazen.

Britten trekken zich terug uit Afghanistan, door A.D. Macromick (1909), publiek domein, via Wikimedia Commons.
 

‘Toernooi der schaduwen’ 
Shah Shuja maakte dit allemaal niet meer mee. Hij was er na het vertrek van de Britten in geslaagd om diverse stamhoofden aan zijn zijde te krijgen, maar was op 4 april vermoord door een ontevreden hoveling. Zijn zoon Fateh Shah hoopte op steun van de Britten, maar die vertrokken in oktober 1842. De overgebleven Sadozais gingen met hen mee. Ellenborough proclameerde: ‘Van nu af aan laat de gouverneur-generaal het aan de Afghanen zelf om een regering te vormen in de anarchie die het gevolg is van hun eigen misdaden. (…) Om een vorst op te dringen aan een onwillig volk zou in strijd zijn met het beleid en de principes van de Britse regering.’ Tegelijkertijd werd Dost Mohammed stilletjes vrijgelaten. Na zijn terugkeer in Afghanistan wist hij het land stukje bij beetje te verenigen tot de huidige grenzen. Hij profiteerde daarbij van de moderniseringen die door de Britten in gang waren gezet. Na zijn dood in 1863 heersten de Barakzais nog tot 1973 over Afghanistan.

Het vertrek van de Britten uit Afghanistan betekende niet het einde van de Brits-Russische rivaliteit of wat de Russen het ‘toernooi der schaduwen’ noemden. Het militaire avontuur had wat dat betreft een averechts effect, want de Russen zagen daarin een legitimatie om het huidige Turkmenistan, Oezbekistan en Tadzjikistan te veroveren. Lagen de grenzen tussen beide imperia aan het begin van de 19de eeuw nog zo’n 2000 mijl uit elkaar, in 1907 waren sommige Russische voorposten op 20 mijl van India gevestigd. In dat jaar werden de invloedssferen in Centraal-Azië vastgelegd in het Verdrag van Sint-Petersburg. De Russen erkenden Afghanistan als semi-protectoraat van de Britten. Die voerden in 1878 en 1919 nog een tweetal weinig succesvolle oorlogen in Afghanistan. In feite waren de Tweede en Derde Anglo-Afghaanse Oorlogen veredelde strafexpedities om de onwillige bondgenoot aan de grens van India in het gareel te houden. Zoals een Afghaanse dichter na de desastreuze terugtocht van het Army of the Indus al concludeerde: ‘Het is niet gemakkelijk om Afghanistan binnen te vallen of te besturen.’
 

Delen: