Waarom boerenpartijen in Nederland tot nu toe faalden

Sinds 2019 lijkt de boze boer weer helemaal terug op het politieke toneel. Met enkele spraakmakende protestacties en stevige statements baarden de Farmers Defence Force en Agractie opzien. Ook is de BoerenBurgerBeweging opgericht, een politieke partij die zich specifiek richt op de agrarische sector. In peilingen is deze BBB tot in de top drie van grootste partijen gedrongen. Haar voorgangers hebben het in Nederland echter zelden goed gedaan. Koen Vossen buigt zich over de oorzaken.

De Boerenpartij van Boer Koekoek

In 1963 kwam de Boerenpartij met drie zetels in de Tweede Kamer. Onder leiding van cultheld Hendrik Koekoek wist deze partij in de daaropvolgende jaren veel proteststemmen in de steden te halen, waardoor zij in 1967 zelfs op zeven zetels kwam. Dit bleek ook meteen het maximum. Door het vaak weinig parlementaire optreden van ‘Boer Koekoek’ en de vele onderlinge conflicten werd de Boerenpartij nooit erg serieus genomen en dat merkte ze in de stembus. Laatst overgebleven Kamerlid Koekoek raakte in 1981 zijn zetel kwijt, en pogingen om de Boerenpartij nieuw leven in te blazen, onder andere door Koekoeks neef, hadden weinig succes.
 

Factievoorzitter van de Boerenpartij Hendrik Koekoek, beter bekend als Boer Koekoek. Eric Koch/Anefo, Hendrik (Boer) Koekoek (1966). Bron: Nationaal Archief via Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)
Politieagenten gewapend met karabijnen manen demonstrerende boeren door te lopen. Rijksweg Epe-Vaassen (Gelderland), 29 september 1961 (Nationaal Archief, CCO).

 

De Boerenpartij was niet uniek. Voor de Tweede Wereldoorlog bestonden er verschillende boerenpartijen, maar die bereikten lang niet allemaal de Tweede Kamer. Dit lukte alleen de Plattelandersbond en haar opvolger, de Nationale Boeren-, Tuinders- en Middenstandspartij.

Waarom waren boerenpartijen onsuccesvol?

Zwitserland en Scandinavische landen kenden al voor de oorlog succesvolle boerenpartijen. Waarom Nederland niet? Aan de omvang van de doelgroep heeft het niet gelegen. Omstreeks 1900 was 31% van de Nederlandse bevolking in de agrarische sector werkzaam. Pas na 1945 daalde dit aandeel in rap tempo: van 19% in 1950 via 6% in 1980 tot nog geen 3% in het heden.

Waren die vele Nederlandse agrariërs vóór 1940 over het algemeen genomen misschien tevreden met de gevestigde politieke partijen? Dat is moeilijk te zeggen: betrouwbare opinieonderzoeken ontbreken. Zeker is wel dat Nederland behalve bloeiende, vaak op export gerichte landbouwbedrijven zeer veel zieltogende familiebedrijfjes kende, die over weinig meer beschikten dan een klein stukje grond waarop wat rogge werd verbouwd en enkele varkens of kippen rondscharrelden. Door de sterke prijsdalingen vanaf begin jaren ’20 leden steeds meer veehouders en akkerbouwers armoede.

In 1930 stond het water veel kleine boeren aan de lippen. De prominente liberale landbouwpoliticus H.D. Louwes signaleerde dan ook een toenemende politieke radicalisering op het platteland. “Kreeg onze boerenstand op politiek gebied een leider van grote maat, dan zou deze een aanhang verzamelen, die veel politieke verhoudingen totaal zou doorkruisen”, zo waarschuwde Louwes, die daarbij ongetwijfeld ook met een schuin oog naar Duitsland keek, waar in datzelfde jaar Hitlers NSDAP mede dankzij vele boerenstemmen electoraal was doorgebroken.
 

Een boerderij in het buurtschap Ooijman bij Doetinchem, begin vorige eeuw. Bernard F. Eilers, Het buurtschap Ooijman (ca. 1919). Bron: Stadsarchief Amsterdam (PD)
Een boerderij in het buurtschap Ooijman bij Doetinchem, begin vorige eeuw. Bernard F. Eilers, Het buurtschap Ooijman (ca. 1919). Bron: Stadsarchief Amsterdam (PD)

 

De Plattelandersbond en Boer Braats

Aan het begin van de eeuw zag het er voor de boerenpartijen in Nederland ook rooskleurig uit. De oudste werd ook meteen de grootste: de in februari 1917 opgerichte Plattelandersbond. De oprichting hangt deels samen met de nieuwe kieswet die in dat jaar werd aangenomen. Deze gaf aan alle mannen (en vanaf 1919 ook vrouwen) het kiesrecht en voerde tevens een opkomstplicht in. Bovendien werd het districtenstelsel vervangen door een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, dat door de lage, landelijk geldende kiesdrempel veel kansen bood aan nieuwe initiatieven. Zo probeerde de Plattelandersbond munt te slaan uit onvrede over de regering die toen bestond onder de boeren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was veel handel stil komen te liggen en dreigden voedseltekorten. De regering-Cort van der Linden gebood de boeren dan ook om vooral voedsel voor de eigen bevolking te verbouwen. Veel boeren hadden na verloop van tijd genoeg van de overheidsbemoeienis, die gepaard ging met de nodige bureaucratie, en vonden bovendien dat ze te weinig respect kregen voor al hun inspanningen.

De Plattelandersbond wist deze stemming enigszins uit te buiten: ze kreeg in 1918 één Tweede Kamerzetel, wist vervolgens ook door te dringen in verschillende gemeenteraden en Provinciale Staten en had rond 1920 naar eigen zeggen zo’n 4000 leden. Partijvoorman en Tweede Kamerlid Arend Braat zorgde voor de nodige publiciteit. Deze landbouwer uit het Zuid-Hollandse Hekelingen baarde in de Kamer opzien met zijn felle tirades tegen de politieke elite die de hardwerkende zelfstandige boeren zou minachten. De ‘politiekers’ hoopten door hun lange redevoeringen te doorspekken met geleerde citaten en allerlei cijfers volgens hem te verdonkeremanen dat de regering een hetze tegen de plattelandsbevolking voerde.

Met zijn scheldpartijen tegen het ‘domme Regeringsintellect’ en zijn jaarlijkse motie tegen de zomertijd oogstte Boer Braat vooral hoon. SDAP-Kamerlid Arie IJzerman noemde hem in zijn brochure Braat, de vader des plattelands? (1925) “den meest ongelikten beer die ooit in de politieke arena is losgelaten.” Op spotprenten werd hij afgebeeld als prototype van de onbeschaafde boer die spuwde op het hoogpolige tapijt van ’s lands vergaderzaal, terwijl hij bijna languit met zijn klompen op tafel in zijn zetel hing.

Onenigheid binnen de Plattelandersbond

Braats boodschap vond zeker wel enige weerklank, vooral onder kleine boeren op de Drentse zandgronden. Veel van hen hoorden tot de vrijzinniger stromingen binnen de Hervormde kerk en zaten niet zo onwrikbaar vast in de door de Anti-Revolutionaire Partij gedomineerde protestantse zuil. In dorpjes als Vries, Rolde en Ruinen ging soms bijna de helft van de stemmen naar de Plattelandersbond, waardoor die in 1922 een tweede Kamerzetel in de wacht sleepte.
 

Politici van de Plattelandersbond, v.l.n.r. Frederik Bos, Arend Braat en Cornelis Vervoorn. Onbekende fotograaf, Politici Plattelandersbond (ca. 1931). Bron: Wikimedia Commons (PD)
Politici van de Plattelandersbond, v.l.n.r. Frederik Bos, Arend Braat en Cornelis Vervoorn. Onbekende fotograaf, Politici Plattelandersbond (ca. 1931). Bron: Wikimedia Commons (PD)

 

De rauwe stijl en het dominante leiderschap van Braat leidden echter al snel tot grote interne conflicten. Enkele meer geschoolde leden wilden een meer constructieve, fatsoenlijke politiek voeren, die ook moest zijn gericht op de geestelijke verheffing van de vaak nog onontwikkelde boerenbevolking. De agrarisch-populistische vleugel van Braat verheerlijkte juist de eenvoud en praktische zin van de kleine boer en zag steeds meer in buitenparlementaire protesten. Zo organiseerde Braat het jaar na de beurskrach van 1929 enkele grote demonstraties en zocht hij ook contact met de Algemeene Nederlandsche Fascistenbond, een tamelijk rellerige fascistische beweging onder leiding van marktkoopman Jan Baars.

De meer parlementaire vleugel trok uiteindelijk aan het langste eind: de partij nam in 1932 een uitvoeriger programma aan, veranderde haar naam in Nationale Boeren-, Tuinders- en Middenstandspartij en kreeg met advocaat en hereboer Cornelis Vervoorn uit het Gelderse Herwijnen een meer aan de Haagse mores aangepaste vertegenwoordiger op het Binnenhof.

Nationale Boeren-, Tuinders- en Middenstandspartij

De doorstart bleek geen succes: in 1935 verloor de partij vrijwel alle zetels in de Provinciale Staten en in 1937 raakte zij ook haar enige Kamerzetel kwijt. Op de laatste landdag van de partij, Tweede Pinksterdag 1937 op het Apeldoornse landgoed Berg en Bosch, verschenen volgens spottende berichten in de media nog slechts vijftien man, waaronder zeven sprekers.

Dat noch de Plattelandersbond, noch de NBTM-partij electoraal wist te presteren, zal ongetwijfeld te maken hebben gehad met de zwakke organisatie, de vele interne conflicten en het vulgaire imago van Braat.

Nationale Bond Landbouw en Maatschappij

Vanaf 1932 kreeg de NBTM bovendien geduchte concurrentie van de Nationale Bond Landbouw en Maatschappij. Deze beweging, opgericht door landbouwingenieur Jan Smid, kende een gedegen organisatie en een uitgewerkte maatschappijvisie die de kleine boer met zijn spaarzaamheid, arbeidsethos en verantwoordelijkheidszin presenteerde als modelburger. In een mum van tijd meldden zich meer dan twintigduizend leden.
 

Eind 1940 ging de Nationale Bond Landbouw en Maatschappij op in het Nederlandsch Agrarisch Front, een mantelorganisatie van de NSB. Onbekende maker, Affiche Nederlands Agrarisch Front (ca. 1942). Bron: Wikimedia Commons (PD)
Eind 1940 ging de Nationale Bond Landbouw en Maatschappij op in het Nederlandsch Agrarisch Front, een mantelorganisatie van de NSB. Onbekende maker, Affiche Nederlands Agrarisch Front (ca. 1942). Bron: Wikimedia Commons (PD)

 

De ‘boerenapostel’ Jan Smid stuitte echter op hetzelfde probleem als Braat en Vervoorn, namelijk dat katholieke en orthodox-protestantse keuterboeren moeilijk te verleiden waren tot deelname aan een onafhankelijke boerenbeweging. Ze deelden wel in de economische malaise, maar hun onbehagen gecombineerd met de loyaliteit aan hun geloofsgroep vertaalde zich in het stemhokje vooral in een keuze voor protestpartijen binnen hun zuil. Zo kwamen orthodox-protestantse boeren die zich tegen het crisisbeleid van de ARP en de Christelijke Historische Unie keerden, deels terecht bij de Staatkundig Gereformeerde Partij, die zich in deze jaren soms meer als agrarische protestpartij dan als getuigenispartij profileerde. Of ze stemden op de Christelijk Democratische Unie, waarvan de leider Hendrik van Houten tevens voorzitter was van een bond voor landpachters.

Boze katholieke boeren steunden graag een radicale katholieke streekgenoot. Zo trok de Actie Bouwman van de Puiflijkse boomkweker Alphons Bouwman in Oost-Brabant en het Land van Maas en Waal duizenden gelijkgezinden bij haar protestdemonstraties. Het door de charismatische Bouwman gebezigde dialect werd op het Saksische en Limburgse platteland echter niet begrepen, waardoor zijn electorale aantrekkingskracht beperkt bleef tot Zuid-Oost Nederland. Wellicht dat dit effect ook de Limburgsche Federatie van de Driek Meertens parten speelde. Hij behaalde bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1933 in kleine dorpjes in het Zuid-Limburgse heuvelland soms meer dan 50% van de stemmen, maar kreeg er net als Bouwman elders vrijwel geen. Een zetel zat er voor geen van beiden in.

Nationaal-Socialistische Beweging

De enige partij die er wel in slaagde om zowel orthodox-protestantse, katholieke en vrijzinnige boeren aan zich te binden was de Nationaal-Socialistische Beweging. In 1935 kreeg de partij van Anton Mussert bij de Provinciale Statenverkiezingen 7,9% van de stemmen, met als opvallende uitschieters Drenthe (11,2%) en Limburg (11,7%).

In Drenthe profiteerde de NSB van het stemadvies dat Smids Landbouw en Maatschappij had gegeven. Hoewel Smid weinig op had met de dictatoriale neigingen van Mussert, achtte hij de landbouwparagraaf van de partij voor de boeren het meest gunstig.
 

SS’ers en toeschouwers op de Landdag van het Agrarisch Front in Rolde, waar ook Anton Mussert sprak. J. Borrius/Stapf Bilderdienst, De Landdag in Rolde (1942). Bron: © NIOD via Beeldbank WO2
SS’ers en toeschouwers op de Landdag van het Agrarisch Front in Rolde, waar ook Anton Mussert sprak. J. Borrius/Stapf Bilderdienst, De Landdag in Rolde (1942). Bron: © NIOD via Beeldbank WO2

 

In Zuid-Limburg kreeg de NSB veel stemmen in de dorpjes waar eerder Meertens succes had. De nationaalsocialistische verheerlijking van het boerenleven en de gunstige berichten over een heropleving van de Duitse economie en landbouw, die zeker in de grensstreek met eigen ogen kon worden waargenomen, zullen aan het succes hebben bijgedragen. De plattelandssteun voor de NSB zakte echter snel weer in. Wederom lijkt dit vooral met de verzuiling samen te hangen.

Boerenpartijen verboden vanaf de kansel

In 1936 deden het Nederlandse katholieke episcopaat en de Gereformeerde Synode de NSB in de ban: gelovigen werd op straffe van afsnijding/excommunicatie verboden deze partij te steunen. Voor gereformeerden gold dit tevens voor de CDU, terwijl de bisschoppen uiteindelijk ook de Actie Bouwman veroordeelden. Een banvloek over radicale boerenprotestpartijen vanaf de kansel dus. Voor de meeste boeren was dit voldoende reden om hen in het gareel te houden terug te keren naar de Rooms Katholieke Staatspartij, de ARP of de CHU. Alleen de meer vrijzinnig-protestantse boeren in Drenthe, die altijd al buiten de verzuilde kaders vielen, bleven de NSB trouw.

Overigens hielden de christelijke partijen hun boerenaanhang ook een worst voor: ze namen samen met de (verzuilde) landbouworganisaties een heel pakket aan maatregelen om de Nederlandse landbouw te redden: tussen 1933 en 1936 werd daar meer dan 200 miljoen gulden ingepompt aan subsidies en protectionistische regulering, bijna een kwart van de rijksbegroting. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou de Nederlandse regering het aandurven om de omvangrijke agrarische sector te saneren.

Waarom heeft een boerenpartij niet eerder een doorbraak gehad?

Je zou kunnen zeggen dat Nederland geen boerenpartij van enig gewicht en formaat heeft gekend, omdat ze te laat op het historische toneel verschenen. Op het moment dat boerenbelangen sterk in het geding kwamen, hadden vooral katholieke en orthodox-protestantse partijen al een redelijk sterke machtsbasis op het platteland. Door de contacten met verwante landbouworganisaties maar ook via de kerk beschikten deze partijen over ‘uitschuifarmen’, die konden worden gebruikt om het electoraat te disciplineren. Onafhankelijke boerenpartijen waren zo aangewezen op de niet door de zuilpartijen vertegenwoordigde boeren, maar die groep was te klein om er in de politiek iets mee te kunnen opbouwen.

Ook hedendaagse boerenbewegingen ontbreekt het aan een grote achterban om een daadwerkelijke machtsfactor te vormen. Anders dan in de jaren dertig ligt dat tegenwoordig aan de geringe omvang van de gehele agrarische sector, die nog slechts 0,6% van de werkgelegenheid in Nederland verzorgt. Zo bezien lijkt de kans klein dat er nog een levensvatbare boerenpartij op het politieke toneel zal verschijnen. 


Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine 2020-3.
Ben je nog geen abonnee van Geschiedenis Magazine? Word 't dan nu!

Delen: