Alan Lomax' zoektocht naar vergeten liedjes

De Amerikaan Alan Lomax (1915-2002) jaagde in Amerika en Europa op authentieke volksmuziek. Zijn duizenden bandopnamen vormen een culturele schatkamer en inspireerden muzikanten als Bob Dylan en de Rolling Stones. Liedjes opnemen lijkt een onschuldige bezigheid, maar daar dacht de FBI anders over. Leendert van der Valk gaat terug naar de tijd dat folk nog staatsgevaarlijk was.

Trillen als een rietje
Terwijl hij zijn gitaar stemde, trilde Alan Lomax als een rietje. Niet alleen omdat hij zometeen in het Witte Huis twee cowboyliedjes moest gaan zingen voor president Franklin D. Roosevelt, zijn vrouw Eleanor en het Britse koningspaar. Ook omdat hij zojuist in de gangen een aantal keer tegen mannen was opgebotst die zich onhandig excuseerden en hem daarbij stiekem leken te fouilleren. Later bleek dat de FBI en de Britse Scotland Yard waren getipt dat Lomax op die zomeravond in 1939 mogelijk uit communistische sympathieën een aanslag zou willen plegen in het Witte Huis. Eleanor Roosevelt schreef in haar memoires dat de jongeman ‘ogenschijnlijk zo bang was dat hij nauwelijks kon zingen’. 

Alan Lomax op het podium van het Mountain Music Festival in Asheville, North Caroline, ca. 1940. (Lomax Collection, Library of Congress
 

DNA van Amerika vastleggen
Dat Lomax nota bene ambtenaar was, werkzaam op de audio-afdeling van de nationale bibliotheek in Washington, maakte blijkbaar niet uit. Hij hield zich hier in de Library of Congress bezig met iets wat zeer verdacht was: het verzamelen en archiveren van volksmuziek. Dit deed hij uit liefde voor de vaderlandse muziek. Sterker nog, hij zou als geen ander het muzikale DNA van Amerika vastleggen, in duizenden liedjes die anders verloren waren gegaan. Maar dit alles weerhield de FBI er niet van om hem dertig jaar lang te schaduwen, want die liedjes over het gewone volk zouden wel eens communistische intenties kunnen hebben. Bovendien was de ‘bohemien’ Lomax bovenmatig geïnteresseerd in zwarte mensen en de ‘minder geprivilegieerde klassen’, zoals later in zijn dossier stond. Ook al uitermate verdacht. 

De man die de wereld wilde vangen
Alan Lomax stelde zich geheel zich in dienst van het vastleggen van volkscultuur. Hij was musicoloog, antropoloog, radio-dj, concertprogrammeur, filmmaker en een niet onverdienstelijk zanger die zichzelf op een gitaar begeleidde. Vooral was hij ‘songhunter’: decennialang trok hij door de Verenigde Staten met draagbare opnameapparatuur, op zoek naar vergeten liedjes. Dit begon al toen hij als tiener zijn vader, predikant en musicoloog John Lomax, hielp bij het opnemen van zingende cowboys in Texas en gevangenen die met opzwepende worksongs hun saaie zware dagtaak draaglijk hielden. 

Tijdens die excursies ging het de jonge Alan dagen dat de traditionele Amerikaanse muziek van het platteland terrein verloor tegen de uniforme radio- en jukeboxcultuur. Hij startte een race tegen de klok die zijn hele leven duurde: alles vastleggen voor het verdween. Eerst in de Verenigde Staten, later ook in de Cariben en Europa. Dat John Szwed zijn biografie van Lomax The Man Who Recorded The World noemde, is niet eens overdreven. Hij wilde inderdaad de wereld vangen. Als musicoloog voor universiteiten en bibliotheken zocht hij naar culturele verbanden in zang en dans tussen verschillende volkeren.

Beale Street, Memphis
In deze tijd was de belangstelling van deze witte man uit de middenklasse voor folkmuziek en blues ongewoon. Zwarten, arme witte plattelanders en stadsbewoners leefden ook muzikaal in gescheiden werelden. Juist die afwijkende interesse maakte Lomax verdacht voor de autoriteiten, evenals zijn al te losse omgang met zwarte Amerikanen. In 1942 kreeg hij het in Mississippi ingepeperd, toen hij in Beale Street in Memphis zomaar zwarte muzikanten aansprak en zwarte cafés binnenging. Agenten met getrokken pistolen verzochten hem dringend weg te blijven van die ‘zwarten’: de wet schreef immers rassenscheiding voor. 

Alan Lomax leerde het vak van zijn vader John. Op de foto mensen die voor hun microfoon stonden: ‘Lightnin’ Washington, een zwarte gevangene, in 1934 met zijn zanggroep tijdens het houthakken op Darrington State Farm (Texas) (Lomax Collection, Library of Congress)
 

“I don’t believe you’re from Texas at all”
Lomax trok daarna de Mississippi Delta in, een streek met een bijna homogeen zwarte bevolking. Zij werkten veelal als loonarbeider op plantages. Lomax ging er op zoek naar muzikanten. Een opnamesessie met bluesmuzikant Son House – hij heeft nu een legendarische status – werd verstoord door de witte plantage-eigenaar. Hij stelde het ook al niet op prijs dat Lomax met “zijn zwarten” sprak. Lomax had het kunnen weten, opgegroeid als hij was in het gesegregeerde Texas. Mee naar de sheriff dus. 

Toen Lomax hier tegen alle regels van zuidelijk fatsoen in Son House ‘Mister House’ noemde, was de boot helemaal aan. “You call a nigger Mister. I don’t believe you’re from Texas at all.” De sheriff wilde hem in de bak gooien en de FBI informeren. Lomax bond in en vertrok. Hij wist wel iets van zuidelijke gevangenissen, namelijk dat je er liever weg moest blijven, en met de FBI had hij recent onaangenaam kennisgemaakt. 

Alan Lomax leerde het vak van zijn vader John. Op de foto mensen die voor hun microfoon stonden: ‘tante’ Harriett McClintock die ergens op een kruispunt bij Sumterville (Alabama) voor John zingt in 1940 (Lomax Collection, Library of Congress)
 

In Washington was hij namelijk eerder dat jaar verhoord. De FBI verdacht hem wederom van communistische sympathieën. Het pleitte niet voor hem dat hij liedjes opnam voor folkzanger Woodie Guthrie, antifascistische liedjes weliswaar, maar ook maatschappijkritische die de overheid zenuwachtig maakten. 

Red Channels
Lomax was allerminst de enige ‘folkie’ die met de FBI te maken kreeg. In Greenwich Village, de verzamelplek voor New Yorkse bohemiens, was in de jaren ’40 een ‘folk scene’ ontstaan: muzikanten en luisteraars, vaak links georiënteerd, die in cafés hun liefde deelden voor traditionele volksliedjes uit alle delen van Amerika, stijlen waaruit onder meer country en western, gospel en blues waren voortgekomen. Guthrie speelde er op zijn gitaar, viool of mandoline en zong er zijn tijdloze klassieker “This Land is Your Land”. De door Lomax ontdekte zwarte zanger Leadbelly zong er zijn ‘negro folksongs’ en banjospeler Pete Seeger, ooit begonnen als hulpje van Lomax, richtte er in 1948 The Weavers op. Zij scoorden onder meer hits met de slaven-traditional “Follow The Drinking Gourd” en Leadbelly’s “Goodnight Irene”.

Deze folkies, met hun aandacht voor wat de gewone man dacht en voelde, trokken de aandacht van de communistenjagers die politiek Washington in de jaren ’40 en ’50 beheersten. Op de Red Channels, een publicatie uit 1950 met namen van van communisme verdachte mensen uit de radio- en televisiewereld, stond ook Pete Seeger. Zijn succesvolle groep The Weavers kwam onder FBI-controle, werd geboycot op radio en televisie en raakte haar platendeal kwijt. 

Gevlucht naar Europa
Op de Red Channels stond ook Alan Lomax. Bang voor eenzelfde lot als Seeger vertrok hij halsoverkop naar Engeland. Als medewerker van de BBC-radio introduceerde hij de Amerikaanse volksmuziek bij het Engelse publiek. Ook in Europa ging hij op zoek naar authentieke volksliedjes. Hij zette in onder andere Schotland, Ierland, Spanje en Italië muzikanten en zangers op de bandrecorder, meest eenvoudige mensen van het platteland die de oude liedjes nog kenden. 
Maar ook hier werd hij in de gaten gehouden, zonder dat hij het zelf doorhad.  De Britse en Spaanse diensten waren ingeseind door de FBI. Dit staat in een rapport uit 1956 van 68 pagina’s vol foutieve informatie en verdachtmakingen. Uit niets bleek echter dat Lomax een communist was. De opperbaas van de FBI, J. Edgar Hoover, was nog niet tevreden en vroeg persoonlijk om diepgravender onderzoek. Honderden pagina’s later bleef de conclusie: Lomax was geen communist.

Terugkeer na de heksenjacht
Lomax keerde in 1958 terug naar de Verenigde Staten, toen de anticommunistische heksenjacht voorbij was. Hij was een soort celebrity, wiens thuiskomst zelfs in het mainstreamblad Newsweek werd aangekondigd. Volksmuziek was namelijk een belangrijk onderdeel van de popcultuur geworden. Zo hadden Peter, Paul and Mary in 1962 een enorme hit met Pete Seegers lied “If I had a hammer”. Het grote witte publiek stak zelfs de raciale grens over en begon plaatjes van zwarte artiesten te draaien, of van witte mensen die ‘zwarte’ muziek speelden. Harry Belafonte, een New Yorker met een Jamaicaanse moeder, maakte de zwarte volksmuziek breed acceptabel. Eerder al hadden Elvis Presley, Bill Haley en andere witte rock-’n-rollers zwarte dansmuziek salonfähig gemaakt in witte kringen. 

Folk is wortel van Amerikaanse muziek
Progressieve studenten omarmden folk en blues en gingen op zoek naar vergeten bluesmuzikanten. Guthrie en Seeger speelden op demonstraties van de zwarte burgerrechtenbeweging. Vooral het jaarlijkse Newport-festival, georganiseerd door Pete Seeger, maakten optredens van bijvoorbeeld Joan Baez, Muddy Waters en Howlin’ Wolf duidelijk dat folk niet anti-Amerikaans was, maar juist de wortel van de Amerikaanse muziek. 

De stekker moet eruit!
Ook Bob Dylan speelde hier met veel succes, eerst traditioneel, zichzelf begeleidend met zijn akoestische gitaar, maar in 1965 luidde diezelfde Dylan het einde van de folkrevival in met een ongehoorde provocatie: hij introduceerde in Newport de elektrische gitaar en er stond een band achter hem. Op YouTube is het te zien. Hij kreeg applaus maar ook fanatiek boegeroep: volgens puristen doodde de versterkte gitaar de schoonheid van de liedjes. In deze beroemde episode uit de popgeschiedenis dreigde Pete Seeger de stekkers uit de apparatuur te trekken als Dylan doorging. Dylan zou juist extra hard zijn gaan spelen om medeprogrammeur Alan Lomax te zieken. Lomax had zich namelijk, geen wonder voor een purist, achter de coulissen neerbuigend uitgelaten over Dylan begeleidingsband.  

O Brother Where Art Thou 
Lomax bleef liedjes verzamelen. In 1979 viel de FBI hem nog een keer lastig met een onderzoek, maar dit berustte op een misverstand en liep met een sisser af. Uiteindelijk was het niet de FBI, maar een beroerte die hem het zwijgen oplegde. In 1995 verloor hij het vermogen tot spreken en schrijven. Zijn bijdrage aan het Amerikaanse nationale erfgoed en invloed op de moderne muziek zijn echter blijvend. 

Lomax was van essentieel belang voor de ontwikkeling van de rock- en folkmuziek. Op zijn excursies in Amerika ontdekte hij bijvoorbeeld muzikanten als Leadbelly, Muddy Waters en Mississippi Fred McDowell die, eenmaal bekend bij het grote publiek, de generatie van de Rolling Stones, Bob Dylan en Eric Clapton zouden inspireren. Dance-producer Moby maakte in 1999 het album Play grotendeels op basis van fragmenten uit de Lomax-catalogus. Het liedje “Po Lazarus” waarmee de gelauwerde film O Brother Where Art Thou (2000) van de Coen Brothers opent, is maar een van de vele op de soundtrack die Alan Lomax opnam. Beyoncé gebruikte fragmenten op Lemonade, het meest besproken album van 2016. Lomax’ nalatenschap leeft. 

Dit is een bewerkte versie van een eerder in Geschiedenis Magazine gepubliceerd artikel (jaargang 52 (2017), nummer 8)

 

Verder lezen: 

Alan Lomax, The Land Where The Blues Began, Arrow Books, 1993

John Szwed, The Man Who Recorded The World, The New Press, 2010


 

Delen: